dinsdag 1 april 2008

in het begin van jouw einde kon ik me wel vinden
en de illusie die wij samen verzonnen
was een schuilplaats voor mijn gedachten

ik wou niet enkel toekijken hoe je alle deuren
toesloeg dus opende ik ramen in de hoop
dat glas niet zou vluchten

al zou blijken dat ik was vergeten hoe fragiel
jouw vingers zijn en hoe onze handen telkens
opnieuw verloren liepen

het lukt me nog altijd niet om jouw leven
echt te beleven maar in doen alsof
word ik steeds beter

© Soo Mee Provoost

1 opmerking:

Het krakende ei zei

Toen we elkaar nauwelijks kenden,
wel samen sliepen, zocht ik je vergeefs.
Ik nam je maar bereikte je nimmer,
je was erg jong, en je liefde was elders.
(Hans Warren)


Met een beetje goede wil kun je bovenstaande verzen van Hans Warren beschouwen als een expliciete (en dus eendimensionale, gereduceerde) versie van wat in jouw gedicht aan de hand is.
Jij presenteert beelden die in al hun meerduidigheid recht doen aan de complexiteit van tegenstrijdige gevoelens die onderwerp vormt van het gedicht.
De melancholische, unheimische toon is meteen gezet in de eerste verzen waar de ander weliswaar dienst doet als toevluchtsoord voor het lyrisch subject (zie ook ‘schuilplaats voor mijn gedachten’), terwijl van meetafaan het verval lijkt ingebouwd (zie ook ‘in het begin van jouw einde’ – ‘illusie’). Een luchtkasteel zonder stevige fundamenten.
Dat doet de deur dicht zou je denken. Niet dus. Ramen worden opengegooid in de hoop dat glas niet zou vluchten luidt het vervolgens intrigerend. Volstrekt glashelder zijn deze verzen niet, onbegrijpelijk evenmin.
Het cement dat dit taalbouwsel samenhoudt is de tegenstelling op alle niveaus:
het opengooien van ramen versus het dichtslaan van deuren - begin versus einde -
je ergens in vinden, geborgenheid (schuilplaats) versus het
verloren lopen, kwetsbaarheid (fragiel) – echt beleven versus doen alsof enz.
Op die manier wordt de inelkaargewikkeldheid van dingen gehuisvest in taal.
Anders dan de kale, expliciete mededeling volgen de beelden elkaar bijna organisch op en vertonen ze aldus meer samenhang dan op het eerste gezicht vermoed wordt. Het ‘glas’ met de implicicatie van breekbaar uit de tweede strofe bereidt zo ‘fragiel’ voor in de daaropvolgende strofe enz..
Na dit beeldcomplex verschijnt als contrast (maar dan van een andere orde) de laatste strofe door zijn heldere stelligheid. Dit duidelijke slot functioneert als een soort onderschrift bij de beeldende reeks die eraan voorafgaat: je echt bereiken doe ik nimmer, maar in doen alsof word ik steeds beter m.a.w. ik maak mij op dat vlak geen illusies meer.
Het einde ‘verklaart’ zo in zekere zin het voorafgaande, terwijl dat voorafgaande dankzij zijn verbeeldingskracht mysterie verleent aan wat anders te expliciet zou zijn.